De papegaai

Op Wikipedia is te lezen dat papegaaien strikt genomen in de taxonomische zin van het woord een familie vormen uit de orde van de Psittaciformes, te weten de Psittacidae. Als u zelf een papegaai heeft, moet u hem dat maar eens na laten zeggen. Dat zal ze leren, die klotebeesten. Papegaaien, na kinderen in de waaromfase zijn het de meest irritante retorici denkbaar. De papegaai is een beetje de voetbalanalist onder de gevleugelden: alleen maar napraten.

Iets anders wat ik niet kan uitstaan aan de papegaai is dat hij altijd bij zeerovers op de schouders gaat zitten. Die jongens hebben het al zo zwaar met hun houten been, ooglapje en haak. Ik kan me zo voorstellen dat een papegaai op je schouders dan wel het laatste is waar je op zit te wachten. Als ik papegaai was, zou ik bij Humberto Tan op z’n schouders gaan zitten en hem als een soort taalstatement juist niet napraten. Iemand die geen normale zinnen kan bouwen, praat je ook niet na. In plaats daarvan zitten die hufters dus bij arme zeerovertjes op de schouder, die ook maar gewoon op zoek zijn naar een schat. Kutbeesten zijn het!

Misschien ben ik niet helemaal objectief waar het de papegaai betreft. Dat komt omdat ik ooit iets naars met zo’n kleurrijk vogeltje heb meegemaakt. Omdat het zo’n kleurrijke vogel is, staat hij namelijk overal voor open. Zodoende had ik me samen met een papegaai ingeschreven voor de rally Parijs-Dakar. Ik zou onze bolide besturen en de papegaai zou optreden als navigator. Dat bleek een erg slecht idee te zijn. Iemand die alleen bekwaam is in het napraten van anderen, is een waardeloze navigator. Had ik natuurlijk kunnen weten, maar het was pas m’n eerste rally. Een beginnersfout.

Ondertussen zat ik mooi wel met de gebakken peren; ik moest alles alleen doen. Het eerste stukje, over de Champs-Élysées en de Boulevard Périphérique, ging dat nog wel goed. Maar toen ik eenmaal door de woestijn tufte en ik midden in een zandstorm terechtkwam, werd het problematisch. Ik vloekte me een ongeluk, en hoorde dankzij de papegaai al m’n vloeken een paar tellen later weer terug.

Het ongeluk dat ik mezelf vloekte, behelsde dat ik met mijn auto zo tegen een renkoekoek (ook wel bekend als de Roadrunner) opreed. De vogels waren me niet goedgezind deze Parijs-Dakar. Toen de zandstorm was gaan liggen, inspecteerde ik en de papegaai de wagen. Beiden concludeerden we dat hij kapot was. Ik uiteraard eerst. Daar stonden we dan. Midden in de woestijn.

Tot overmaat van ramp kwamen we een stel bedoeïen tegen bij wie we wel een tijdje konden logeren. Dat klinkt als goed nieuws, maar als ik u zeg dat zeven van de dertien bedoeïen heel hard snurkten, en we alleen maar kamelenballen te eten kregen, dan snapt u wel dat het een hel was. De Sahel in dit geval. Wat het allemaal nog erger maakte, is dat ze de papegaai heel erg grappig vonden. Terwijl ik hem wel kon schieten. Dit deed ik dan ook op den duur; hetgeen me op een oorwassing van de bedoeïen kwam te staan. Vier lange jaren hielden ze me gevangen en lieten ze me de tanden van hun kamelen poetsen met het schaamhaar van de stamoudste.

Toen ze me vrij hadden gelaten, nam ik het besluit nooit meer aan Parijs-Dakar deel te nemen met een papegaai als navigator. Het was een wijze les geweest.

Volg ons ook op Twitter!