Een kater

Waar ben ik? Dat is vaak het eerste wat ik denk de ochtend of, als het echt gezellig was, middag na een avondje zuipen. Niet veel later denk ik altijd het antwoord op die vraag te weten: in een grote kerkklok die urenlang achter elkaar geluid zal gaan worden door een veel te enthousiaste dominee. Of anders toch op de plaats waar juist op die dag de heipalen de grond in worden geslagen voor de grootste wolkenkrabber aller tijden.

Hoe verschrikkelijk dat ook allemaal klinkt, eigenlijk is het nog best prima. Kerkklokken worden immers geluid op aarde. Hetzelfde geldt voor wolkenkrabbers. Alleen moet je dan voor ‘geluid’ even ‘gebouwd’ lezen. En aangezien ik gisteren op een gegeven moment de indruk had dat ik mezelf van de planeet aan het zuipen was, had het allemaal nog wel veel slechter af kunnen lopen. Met een kater in een Space Shuttle, dan ben je verder van huis. Gewichtsloosheid en braken is bijvoorbeeld een hele slechte combinatie. Met rondzwevende kots in hun cabine hadden Neil Armstrong en Buzz Aldrin nooit een voet op de maan gezet.

Gelukkig bleek ik gewoon in bed te liggen. De eerder gememoreerde kerkklok en wolkenkrabber waren ook slechts een stijlfiguur. Een overdrijving. Om aan te geven hoe erg de hoofdpijn wel niet was. Ik was eigenlijk thuis. Al zal het niet de eerste keer zijn dat iemand na een avondje drinken helemaal niet thuiskomt, maar ’s ochtends inderdaad ergens naast een kerk of een bouwplaats wordt gewekt door een bezorgde politieagent.

Mij is dat nog nooit gebeurd. Ik werd al wel laveloos wakker naast talloze andere gebouwen, maar een kerk…, nee. Zonder kerk is het echter ook al erg genoeg, zo’n dag na een avondje zuipen. Dat niets in het leven zonder gevolg is, besef je vooral dan. Helemaal wanneer de gang naar de wc die zeven meter verderop staat, aanvoelt als de marathon van Rotterdam.

Eenmaal op die wc aangekomen, kun je ook nog tot nieuwe inzichten komen. Dat het best mogelijk is tegelijkertijd te kotsen en te schijten bijvoorbeeld. Schotsen heet het. Helaas zijn daar meestal geen mooie bruine drollen bij betrokken, maar mondt één en ander vaak uit in een gesputter van jewelste. Niet fijn om te lezen terwijl je net een broodje chocopasta zit op te peuzelen, maar het is wel de waarheid.

In de kroeg is het ook geen populair onderwerp, het brak zijn. Ik probeer het wel eens tijdens het proosten: ‘Nog tien van deze jongens en we kunnen morgen niks meer!’. Het werkt niet bepaald sfeerbevorderend. Je ziet iedereen denken: inderdaad. Gelukkig heeft iedereen het beste medicijn om het lot te vergeten dat morgen onherroepelijk op eenieder wacht ook al in z’n handen: alcohol. Heel veel alcohol.

De verrassende conclusie van dit betoog is dus dat het beter is om de avond voor een kater heel veel te drinken.