De tonijn

Wordt er ergens een driedaagse visconferentie gehouden, de kans is groot dat men er ook enkele minuten zal wijden aan de tonijn. Zo’n belangrijke vis is de tonijn wel. Tijdens de minuten die op zo’n driedaagse visconferentie over de tonijn gesproken zal worden, is er geen enkele reden tot vrolijkheid. Het gaat niet goed met de tonijn. En dat is niet fijn. Zoals bekend visdichter Jopie Franssen al eens dichtte in één van zijn talrijke bundels met visgedichten erin.

Jopie schreef dat gedicht al in 1924. Op dat moment kon hij nog niet bevroeden welke impact z’n woorden zouden hebben in de 21e eeuw. Toen Jopie schreef dat het niet goed ging met de tonijn had hij het namelijk gewoon over een tonijn die hij eens had zien zwemmen in de Middellandse Zee. Die tonijn had een vuiltje in z’n rechteroog, waardoor het kortstondig niet goed ging met de vis. Jopie dichtte erover, wat moet een visdichter anders?

Dat de hele soort ruim tachtig jaar later bedreigd zou zijn, wist Jopie natuurlijk nog niet. Dat kon hij ook niet weten. John West was bijvoorbeeld nog maar net geboren. Die kon nog niet eens lopen. Laat staan dat hij al een hengel had, en een boot waarmee hij de wereldzeeën af zou varen om vierentwintig uur per dag tonijnen uit het water te vissen. Eerst maar eens op het potje plassen, zo redeneerde de moeder van John. En gelijk had ze.

Maar ja, kleine Johnnen worden groot, en hou ze dan nog maar eens tegen als ze het plan opvatten om alle tonijnen ter wereld uit zee te gaan hengelen en in een blikje te stoppen. Het is de moeder van John West in ieder geval niet gelukt. Daarom is de tonijn nu erg zeldzaam. Ga maar na, ziet u wel eens een goochelaar die een tonijn uit z’n hoge hoed tevoorschijn tovert? Nee, meestal moeten we het doen met een konijntje. Of, nog erger, een duif.

Vroeger was dat wel anders. In de tijd van Jopie Franssen kon je geen variététheater inlopen of er stond wel weer een goochelaar heel onhandig zo’n grote vis uit z’n hoed op te diepen. De mensen waren er dol op. Iemand die op een podium een twee meter lange, glibberige vis onder controle probeert te houden, dat is nog eens wat anders dan met een ventilator op je haren gericht een blonde mevrouw in een tijger veranderen.

Nee, dat gegoochel van nu is niets vergeleken bij de prestaties die de goochelaars toen leverden. Vooral omdat tonijnen nou niet bepaald podiumdieren zijn. Tonijnen zijn zelfs erg schuchter. Zit er één in een hoed, dan moet je van goed huize komen om hem er weer uit te lullen. Een tonijn kan maar zo vier dagen achter elkaar in een hoed blijven zitten.

Dat heeft weer te maken met het goede uithoudingsvermogen van de tonijn. Dat goede uithoudingsvermogen heeft de tonijn te danken aan z’n rode spieren. Waar andere vissen over hele sneue witte spieren beschikken, daar zorgt het stofje myoglobine ervoor dat de tonijn over mooie rode spieren beschikt, waarmee hij zo een paar uur achter elkaar hard door kan zwemmen. Of vier dagen in een hoed blijven zitten natuurlijk.

Vanwege dit goede uithoudingsvermogen worden tonijnen ook wel de Kenianen van de onderwaterwereld genoemd. Dat deze vergelijking echter niet helemaal opgaat, wordt duidelijk wanneer je in de supermarkt op zoek gaat naar Keniaan in blik. Dat is haast niet te vinden. Ook worden er maar weinig Kenianen in mootjes gehakt om er een lekker tartaartje van te maken. Daarvoor moet je weer de Hutu’s en de Tutsi’s hebben.

8 reacties op “De tonijn”