Nederlandse tennissers

Stond-ie daar afgelopen week ineens weer met een microfoon van de NOS in z’n handen te babbelen over andere tennissers. Martin Verkerk. De man die in 2003 vanuit het niets de finale van Roland Garros bereikte, van dat geld een dure sportauto kocht, geblesseerd raakte en vervolgens met die dure sportauto zo weer het grote niets inreed. Hij is daarmee een karikatuur van de gemiddelde Nederlandse proftennisser.

Met de Nederlandse proftennisser is de laatste jaren altijd wel wat mis. Ze zijn vooral heel vaak geblesseerd. Zo vaak zelfs dat ik er voor zou willen pleiten dat geneeskundestudenten eens per week naar een interview met een Nederlandse tennisser moeten luisteren. Ze zullen daar zoveel medische kennis opdoen dat de studie in plaats van 6 jaar, slechts 3 jaar zal duren. Een ideale bezuinigingsmaatregel in tijden van crisis.

Alles heb ik voorbij horen komen de afgelopen jaren. Tijdens de interviews kon je aan de gezichten van die tennissers eigenlijk al zien dat het nooit wat met ze zou worden. Een halve minuut Robin Haase aan het woord over de tenditis in z’n knie en je stond zelf ook bijna huilend op het spoor te bidden dat er zo snel mogelijk een trein over je heen zou rijden.

Krajicek had er ook een handje van. Die deed het op de baan ook. Dat gesjok was hemeltergend. Alsof het Jezus betrof die wist dat hij een pijnlijke dood aan het kruis zou gaan sterven; zo sjokte Richard over de baan. Maar goed, hij won Wimbledon en noemde vrouwelijke tennissers ooit vette varkens. Daar maak je alles mee goed. Zo opportunistisch ben ik ook wel weer.

Het waren ook niet Paul Haarhuis en Jacco Eltingh die mij inspireerden tot het schrijven van dit stukje. Vooral met z’n tweeën stonden zij hun mannetje. Nee, het is voornamelijk Sjeng Schalken die me, zelfs nu hij al 3 jaar is gestopt, nog steeds woedend maakt. Ik had het natuurlijk bij het begin van z’n carrière al kunnen weten; iemand die Sjeng heet is niet voorbestemd om topsporter te worden. Een Sjeng is meer de tubaspeler in een middelmatige Limburgse fanfare. Of een gymleraar op een school voor moeilijk opvoedbare kinderen in Roermond. Maar in elk geval geen toptennisser.

En als je dan met je 1,93 m. op onverklaarbare wijze wel tot de ATP Tour weet door te dringen, zorg er dan tenminste voor dat je niet serveert als een huisvrouw die tijdens het werk met de plumeau de helft van de kracht in haar rechterarm is verloren. Zo slaat Sjeng Schalken op. En dat is onuitstaanbaar. Iemand van 1, 93 m. hoeft alleen maar dat balletje in de lucht te gooien en door te halen met z’n lange molenwieken. Bam. Ace!

Maar nee hoor, Sjeng gooit het balletje heel gek naar achter, doet nog gekker met z’n rug en haalt dan net de 100 kilometer per uur. Tja, dan krijg je dus een hernia en moet je met pensioen. Echt ontzettend onuitstaanbaar! Man, wat ben ik weer boos.

Zo boos dat ik genoeg heb van dit stukje. Ik ga niet eens meer vertellen over die idioot die altijd met z’n dubbele forehand en z’n piratendoekje op z’n kop zo lekker Rotterdams liep te doen. Inderdaad. Raemon Sluiter. Uiterlijk misschien exact het tegengestelde van Schalken, maar op en naast de baan net zo’n hufter. Met blessures en stomme excuses als het weer eens niet lukte. Hetzelfde geldt voor de eerder gememoreerden Martin Verkerk en Robin Haase, maar ook zeker voor John van Lottum, Peter Wessels, Jesse Huta Galung en de rest.

10 reacties op “Nederlandse tennissers”