Een weekendje België

Afgelopen Paasweekeinde was ik met een stel pallieters (u mag zelf even opzoeken wat wij dan precies waren) in België. We brachten een bezoek aan wat voor de Belgen het belangrijkste evenement van het jaar is: De Ronde van Vlaanderen. Een wielerkoers waarbij de deelnemers over elk heuveltje worden gejaagd dat in Vlaanderen te vinden is. Elk heuveltje? Nee, alleen die waar in plaats van asfalt voor hunebedden als bestrating was gekozen.

Al met al een zware koers. Of zoals dode legende Briek Schotte het zei: ‘De Ronde van Vlaanderen, dat is tjolen, ploeteren en klowieren’. Dan weet u wel hoe de vork in de steel zit. U bent er inmiddels ook achter dat ik Vlaams een fijn taaltje vind. Om al die fijne Vlaamse woorden tot je te kunnen nemen moet je echter eerst naar een Vlaamse plaats afreizen.

En dat is minder fijn. Je moet dan namelijk ontegenzeggelijk gebruikmaken van de Belgische infrastructuur, dat dus door dezelfde jongens is aangelegd die ervoor kozen hun heuveltjes met hunebedden te bestraten. Op de snelwegen hebben ze godzijdank wel gewoon voor asfalt gekozen; helaas niet overal voor evenveel asfalt. Hierdoor voelt het soms alsof je op een rodeostier zit terwijl je door België rijdt. Dat gevoel verdwijnt weer wanneer je opeens midden op de snelweg staat te wachten voor een rood stoplicht.

Tijdens het wachten voor het rode licht kun je eens naar buiten kijken. Grote kans dat je dan huizen ziet die aan de zij- of achterkant zijn afgedekt met een soort reuzenmatras. Gek toch hoe zoiets onbenulligs als een grens ervoor kan zorgen dat men opeens de huizen met reuzenmatrassen en de wegen met te weinig asfalt of hunebedden meent te moeten bedekken.

Knettergek zijn ze, de Belgen. Maar dankzij die hunebedden op hun wegdek beschikken ze wel over een schitterende wielerkoers, terwijl wij het moeten doen met 23 keer de Cauberg oprijden. En met het Nederlands. Een rechttoe rechtaan taal. Rechttoe rechtaan, een kwalificatie die niet van toepassing is op al wat Belgisch is. Zeker niet op dat leuke taaltje van de Vlamingen.

Dit bleek snel toen wij onze Vlaamse plaats van bestemming hadden bereikt. Gent. De stad waar schrijver Herman Brusselmans zich ontpopte tot zowel één der belangrijkste literatoren van het Noordelijk halfrond als ‘de Befkoning van Vlaanderen’.

Het is ook de stad waar wij met onze bolide op zoek waren naar een parkeerplaats. Een goed moment om kennis te nemen van de schitterende straatnamen die de Gentenaars aan hun straten hadden gegeven. We reden door straten met namen als ‘Pekelharing’, ‘Kwaadham’, ‘Ajuinlei’, ‘Reep’ en ‘Straatje zonder einde’. Deze laatste straat bleek overigens geheel tegenstrijdig aan haar naam, maar wel weer typerend voor de Belgische volksaard, een doodlopende weg te betreffen.

In geen van deze straatjes konden we trouwens parkeren. Er was wel plek, maar merkwaardige lappen tekst onder zo’n rood met blauw bord verboden het ons. Geloof ik. Teksten als: ‘Parkeren toegestaan mits u hinkelend met een zak over uw kop tussen 12.48 en 14.17 uw auto verlaat en daarbij zo luid als mogelijk ‘kakdoek’ roept’ waren eerder regel dan uitzondering.

Uiteindelijk konden we aan deze vereisten voldoen en hadden we dus een plaatsje. Met name het roepen van ‘kakdoek’ bleek lastig. Vele andere Vlaamse woorden – lekstok (lolly), maaltand (kies), knoesel (enkel) en poepeloerezat (stomdronken) – verlieten zonder problemen onze mond, maar voor iemand het Vlaamse equivalent van luier zonder te lachen had uitgesproken waren we toch weer een uurtje verder.

Dat ze ook buiten Gent lekker gek doen bleek toen ik de dag erna van het openbaar vervoer gebruik maakte. Eerst moest ik hardop gniffelen toen mijn trein op volle snelheid langs een station raasde dat de naam ‘Schellebelle’ droeg. Daarna stopte hij wel in Denderleeuw – toch ook een fijne naam. Dat was maar goed ook, want daar moest ik overstappen.

Deze handeling ging gepaard met enige wachttijd op een aftands perronnetje, terwijl de regen met bakken tegelijk uit de hemel viel. Niet erg prettig. Ware het niet dat er vlak naast me opeens een kabouterstel opdook. Een man en een vrouw van middelbare leeftijd die beiden een lengte hadden bereikt van ongeveer één meter veertig. Om het af te maken hadden ze allebei een gek mutsje op en droeg het mannetje een lange baard.

Zelden was ik verbaasder dan bij de aanblik van dit wonderlijke stel. Alsof ik naast Lisa en David de Kabouter in hoogsteigen persoon stond. Snel keek ik of Frans Bauer in de buurt was en ik in Bananasplit was beland. Dit was niet het geval. Ik was gewoon in België.     

Zeer belangrijk schrijver en befkoning Herman Brusselmans aan het woord

29 reacties op “Een weekendje België”