In de trein

Het is maandagmiddag en ik zit in de trein. Van Groningen naar Utrecht. Ik ben, met een kladblok in de aanslag, tegenover twee vrouwen van middelbare leeftijd gaan zitten. Nu is het wachten tot ze een stom gesprek beginnen, over koetjes, kalfjes en andere inferieure gespreksdieren.

Ah. Daar beginnen ze al. De ene vrouw zegt tegen de andere vrouw dat er weer een andere vrouw is, waar ze laatst ook mee in de trein zat. Ze hadden toen in de stiltecoupé gezeten, maar dat niet doorgehad, met alle gevolgen van dien. Nou, dat was me allemaal wat. Nu zitten de dames niet in de stiltecoupé, ook met alle gevolgen van dien: ze babbelen elkaar de oren van de kop, plus die van mij erbij.

Toch trekt iets anders op dit moment mijn aandacht: een kind, dat even verderop naast zijn moeder zit. Het is een vervelend kind, ongeveer zes jaar oud. Om de zoveel tijd vraagt het om snoep, en krijgt dat dan ook. Bijgevolg houdt het kind daarna 30 tot 45 seconden zijn mond dicht. Is het snoep in de slokdarm verdwenen, dan vervolgt het kind zijn irritante gedrag, dat bestaat uit zeuren, zuigen en het eisen van nog meer snoep. Ik onderdruk ondertussen de neiging om het kind met veel bombarie uit het raam van de rijdende trein te kieperen.

De trein nadert Zwolle. Naar buiten kijkend, zie ik minstens tien koeien in een weiland staan. Ik zou op dit moment best graag een koe willen zijn. Koeien reizen nooit per trein.

In de stoel naast me zit al sinds station Assen een man van wie ik weinig tot geen last heb. Hij leest een boek. Wanneer hij even van z’n boek opkijkt, houdt hij z’n wijsvinger bij het woord waar hij gebleven is. Geen domme jongen. Voorzichtig kijk ik naar links, en werp een blik op bladzijde 137, waarop ene Herr Pfarr een zeer belangrijke rol speelt, gezien de frequentie waarmee hij genoemd wordt. De man van wie ik weinig tot geen last heb, zal toch niet stiekem een Duitser zijn?

Nee. Hij bestaat helemaal niet. Net zomin als de twee vrouwen van middelbare leeftijd en het vervelende kind. De moeder van het vervelende kind bestaat deswege ook niet. Het is allemaal verzonnen, maar had wel zo waar kunnen zijn. In werkelijkheid zit ik in een stiltecoupé, tegenover een meisje dat een rode C1000-tas bij zich draagt. Er steekt een roze nepbloem bovenuit. Ze maakt een sudoku. Als ik uit het raam kijk, zie ik een leeg weiland, zonder koeien.

Volg ons op Facebook en vind ons leuk op Twitter. Of andersom. Kijk maar.